“Het kind uit de dessa” - Soldaat G. Caf�

Verhalen
Simandjuntank 8  
A-  A+

Gabriël Café

4-7 R.I. had alle hoop op redding van de zevenmans patrouille opgegeven. Toch wilde zij de ware toedracht weten en bleef men zoekacties ondernemen. Er werd intens patrouille gelopen en de zwijgzame anti-Nederlandse kampongbewoners werden, zonder resultaat, verhoord. De weinige goedwillende Sumatranen durfden uit lijfsbehoud, bang dat de Hollanders zich ooit zouden terugtrekken, geen woord te zeggen. Het bleef bij vaagheden. Niemand wilde verklaren wat er precies was voorgevallen. De inlichtingendienst heeft toen, via geheime kanalen, de top van de TNI om inlichtingen verzocht. "Waarschijnlijk zijn de jongens door de bevolking afgemaakt" was het huichelachtige antwoord. Ten einde raad heeft toen de TIVG - Territoriale Inlichtingen en Veiligheid Groep - een undercover actie georganiseerd om de juiste toedracht van het drama te achterhalen.

Voor deze levensgevaarlijke actie had de TIVG vier Indische jongens aangewezen. Vier intelligente onderofficieren van het Xe KNIL bataljon de "Gadja Merah". De sergeanten Anês en Molenwijk en de korporaals Simon en Matthijssen. Deze vier waren in Indië geboren en getogen, zij spraken de taal als geen ander en door hun functie bij de inlichtingendienst wisten zij alles over de gewoonten en manieren van de TNI. Vermomd als TNI soldaten gingen zij op zoek naar de waarheid. Het is nog steeds onvoorstelbaar dat zij, wetend wat hen bij hun ontmaskering te wachten stond, dit bravourestuk aandurfden. Het was voor hen eigenlijk zoiets als jagen, een sport, zoals ook de jacht op herten en tijgers. Dit keer was de prooi echter de gebroeders Simandjuntak.

In februari 1948 ging het viertal op mars om hun gevaarlijke opdracht uit te voeren. Door de aanhoudende natte moesson was echter een meer ontstaan van ruim honderd vierkante kilometer. Wegen waren verdwenen en de enige mogelijkheid van reizen was per prauw.

 

De eerste geleende prauw ging lekken en met de grootste moeite gelukte het de onfortuinlijke patrouille de prauw weer aan de wal te zetten. Met de tweede prauw hadden zij meer geluk maar toen de nacht inviel was verder varen onmogelijk en hebben zij de prauw aan een boom vastgebonden. Een boom die normaal drie kilometer van de kali stond. De dierenwereld was ook ontredderd, talloze dieren waren verdronken. Het enige dat de nachtelijke stilte verbrak - buiten het irritante gezoem van de muskieten - was het angstaanjagende klappende geluid van krokodillenkaken.

Deze, normaal in de kali verblijvende, krokodillen waren in deze immense watervlakte ook het spoor bijster. Sergeant Molenwijk kende maar één angst; verscheurd worden door een krokodil. Maar zij hadden het geluk dat deze prehistorische monsters de prauw geen blik waardig keurden. Een hap met de gigantische kaken of een klap met de gepantserde staart was voldoende om een prauw tot zinken te brengen.

De volgende dag werd het weer nog slechter. Het regende de gehele dag pijpestelen en het was voor het viertal onmogelijk een potje warm eten te maken. Navigeren met de stafkaarten was een onmogelijke zaak maar tegen de avond lachte het geluk hen weer toe. Midden in de watervlakte, op een terp, ontdekten zij een talang genaamd Meloewie. In de pondok- een tijdelijke bamboehut- van H.Oemar kreeg de patrouille voor het eerst sinds dagen een rijstmaaltijd voorgeschoteld.

Deze maaltijd werd pas geserveerd nadat het viertal, op TNI wijze, met een klewang had gezwaaid. Zij speelden hun rol zeer overtuigend. Sergeant Anês die zich uitgaf als Pa Daoed, luitenant van de TNI, raakte in gesprek met Djamba bin Toga Ratu, een vriend van H.Oemar. Eindelijk vernam toen het viertal de ware toedracht van de moordpartij op de zeven jongens van 4-7 R.I. Djamba vertelde vol trots dat hij erbij was toen de zeven jongens door de sluwe Simandjuntak werden gevangen genomen en hoe zij daarna werden afgeslacht.