“Het kind uit de dessa” - Soldaat G. Caf�

Verhalen
Gulzige vissen  Lichtschip 16 mei 1948
A-  A+

Gabriël Café

Vanmorgen was het uitzicht over zee als alle andere dagen. Tankers rondom ons, stevig verankerd en wachtend op een loods. Krijsende meeuwen boven ons schip. Voorbijzwevende spierwitte wolken tegen een diepblauwe hemel als achtergrond. De opkomende zon, de frisse zeewind. Dit alles gaf een ongekende lust in leven en avontuur. Maar welk avontuur valt er op een verankerd lichtschip eigenlijk te beleven? Van af het tussendek, op de plek waar de loodsboot is afgemeerd, hoorde ik een van de jongens roepen "een slang! een zeeslang!". Ik vloog naar de railing en inderdaad, een zeeslang, een monster van ongeveer 4 meter lang. Rustig zwom en kronkelde het reptiel langs ons schip. Het beest had kennelijk geen haast. Ik huiverde! Het bestaan van dergelijke griezels was mij onbekend. Iedere dag zwemmen wij naast de Albatros, maar deze gigantische paling stemt mij nu wel tot nadenken. Het monster bleek een roerstaartslang te zijn, een zogenaamde "Hydrophis Spiralis". Je kunt ze beter mijden.

Eergisteren hadden wij ook bezoek, zeldzaam bezoek. Een vijf meter lange blauwe haai. Het was een moederhaai met vier jongen van 60 cm lang. Schattig hoor, maar aai nooit een babyhaai het kost je een vinger! Tijdens het wachten op een loods gaan tankerbemanningen vaak jagen op haaien. Zij doen dat met behulp van een enorme vishaak die aan een sterke dunne kabel is gemonteerd. Aan de haak prikken zij als aas een paar pond spek. Vanaf de Albatros observeren wij het gevecht tussen mens en haai. De haai is meestal de grote verliezer en het spijt ons niet. De blauwe haai is een verscheurend beest die zich ook in de ondiepe Moesidelta waagt. Krokodillen aldaar, pre-historische monsters als zij zijn, worden toch door de haai moeiteloos afgeslacht.

Een zeemeeuw die even op de golven uitrust is zijn leven ook niet zeker. Blauwe haaien zwemmen echter bij voorkeur in de buurt van schepen waar vaak etensresten overboord gaan. Het zijn alles eters die zelfs kartonnen dozen niet versmaden. Het zijn de vuilnismannen van de zee. Tijdens het zwemmen houdt nu een van ons de wacht, (met een Lee-Enfield kan je een haai tot zinken brengen), toch zijn wij niet echt bang, zij komen niet bij ons, wij hebben zelf amper te eten.

 

 

De Albatros had in haar goede jaren echte WC's. Zij waren bestemd voor de officieren. Sinds de Jappentijd zijn zij niet meer bruikbaar. Het hurktoilet voor het inlandse personeel was nog wel intact. Het was aan stuurboordzijde achter, buitenboord gemonteerd. Het toilet bestond eigenlijk uit een grote plank met een rond gat in het midden. Een stuk canvaszeildoek er omheen zorgde voor de privacy. Toiletpapier was onbekend in de tropen, met een fles water loste men dat probleem op, het zogenaamde 'tjebokken'. De Hollanders namen deze traditie over en men wist niet beter en er was niet beter. Telkens als een van onze jongens, met hoge nood, plaats nam op het buitenboordtoilet, kwamen van heinde en verre tientallen grote en kleine pijlstaartroggen op top¬snelheid al aanscheuren. Dit was kennelijk een feest voor deze elegante vreemde wezens, zij vochten om een ereplaatsje en gunden elkaar niets. Na deze ervaringen is m'n kijk op deze onschuldige platte vis toch iets gewijzigd.