“Het kind uit de dessa” - Soldaat G. Caf�

Verhalen
Weer op zwijnenjacht  Soengei Gerong 27 juni 1948
A-  A+

Gabriël Café

Eindelijk was het zover, Gerrit en ik gingen weer op jacht. Jagen op een wild zwijn. Sinds onze mislukte jachtpartij van 25 april j.l. piekerden wij over een herkansing, wij moesten ons rehabiliteren. Immers, sinds die jachtpartij in Soeng Sang hadden wij ons gezicht verloren en dat woog zwaar in Nederlands Indië! Op die dag hadden wij onze maats heerlijke wildzwijnbraad beloofd. Even een varken schieten en het feestmaal kon beginnen! De kok zou ons opwachten met hoog vuur, de watjans en de braadpannen stonden al klaar. Maar helaas. Met lege handen, het schaamrood op de kaken en onder de modder kwamen wij toen vanuit de jungle. Wat een afgang, maar op deze zondag in juni zouden wij onze eer en aanzien herstellen. Overigens waren Gerrit en ik wel de enigen van ons peloton, die voor de sport en op hun vrije zondag de rimboe introkken. De andere jongens hingen liever wat rond in de cantine. Brieven schrijven naar moeder of een potje klaverjassen, lekker rustig. Maar een paar dwazen die het avontuur zochten waren er ook nog. Onze voorbereidingen waren simpel, de veldflessen vullen met thee en een paar teng teng repen in je zak. Onze Lee-Enfield en een band met 50 patronen over je schouder, vechtpet op, een zweetdoek om je nek en gaan! Kompas of kaart vonden wij niet nodig, op de zonnestand kon je immers navigeren? Hoe dom en eigenwijs! Welwillend, maar hier en daar ook wat smalend en lacherig werden wij door de achterblijvers uitgewuifd. Parallel met de machtige Moesi rivier trokken wij noordwaarts de jungle in, de zon tegemoet. Na een uur ploeteren en zweten vroegen wij ons af waar de wilde zwijnen waren. Het bladerdak boven ons hoofd werd wel steeds dichter, apen krijsten, wonderlijke bont gekleurde toekans fladderden verschrikt op. Toch wel een beetje angstig, maar wij gaven niet op.

 

Na 8 á 10 km lopen, springen en kruipen, stuitten wij plotseling op een gigantische slang, een python van 6 á 7 meter lang! Het enorme reptiel lag op een open plek in de jungle rustig te slapen.. Halverwege zijn lichaam zagen wij een verdikking, een grote bult. Het geheel leek op een te hard opgepompte fietsbinnenband, maar dan met de afmeting van een flinke lantaarnpaal! "Hij heeft een wild zwijntje ingeslikt", fluisterde Gerrit zacht. "Ja", fluisterde ik nog zachter, "laat hem maar, kom op we gaan verder". Gerrit wilde de slang schieten, maar stel je voor dat je mist en je maakt het beest in hem wakker, wat dan? Dan kon je alleen nog maar hopen dat hij geen honger meer had en dat hij (of zij) wist dat Hollandse militairen niet eetbaar waren. Geruisloos slopen wij verder. Na nòg een uur lopen nòg steeds geen wilde zwijnen. Intussen waren wij bereid om op alles te schieten wat bewoog, maar wij zagen slechts apen. Maar op apen schiet je nu eenmaal niet, het kan familie van je zijn. We hadden onze veldflessen al half leeg gedronken en we overwogen om op te geven en weer een smadelijke aftocht te ondergaan. Plotseling doemde er iets op, een hut! Een mooie bamboehut, zomaar opeens midden in deze eindeloze rimboe. Nieuwsgierig liepen wij verder, we zagen nog meer hutten, keurig op een rij, eigenlijk onindisch regelmatig. "Gerrit wat is dit, wat zullen we doen?" vroeg ik "Gewoon doorgaan", bromde Gerrit onverstoorbaar. Gerrit was 1.90 meter lang, zeer breed en voor niets en niemand bang. "Ja ja O.K."fluisterde ik. Rustig liepen wij door over het keurige kamponglaantje met links en rechts van ons prachtige hutten. Er was geen kip te zien, maar toch had ik het onaangename gevoel, dat wij door vele ogen werden bespied en onwillekeurig versnelde ik onze pas. Het laantje eindigde in een plein waar een houten huis stond met een grote veranda. Voor het huis stond een vlaggestok met in de top de Hollandse driekleur.